Het Opus van David Van Reybrouck is opmerkelijk. De stijl is gepolijst, het verhaal houdt zich strict aan een lineaire rechte lijn, en het opzet kan voorzeker beschouwd worden al seen unicum in de belgische ‘historische’ literatuur. Het genre beperkte zich tot nog toe ofwel tot het karikaturale (genre Leeuw van Vlaanderen) of tot de vervalsing, of alleszins, de ombuiging a la Pirenne.
Het Congo boek is een bijna abstrakte voorstelling van historische feiten, die onverschillig elkaar opvolgen zonder dat de auteur poogt de etapes te laten optreden al een grieks korus. De archeoloog wint het soms op de schrijver omdat hij zijn bevindingen zakelijk in reele tijd laat evolueren. Hij probeert niet Leopld II, Mobutu of Kabila voor te stellen als akteurs in een voorbedacht scenario. De hoofdspelers van die Saga stralen geen greintje romantiek uit. Het feitelijk raderwerk draait onverschillig verder. De gruwel en de middelmatigheid volgen elkaar onverschillig op, zonder date er plaats wordt voorzien voor beoordeling of veroordeling. Het scalpel blijft koud.
Wat mij vooral treft in dit boek is enerzijds het palet van de schrijver en anderzijds de opmerkelijke, niet onsympatieke kijk op het dagelijks paternalistisch gedragspatroon van de kolonisator, die zich als het ware beschutte tegen de onmetelijkheid der dingen door de import van een belgische middelmaat. De Belgen waren niet slechter dan de kolonisatoren in Algerije, Angola of Rhodesie. Zij waren waarschijnlijk beter. De delokalisatie van de opvoeding – die niet te ver of te snel mocht worden doorgevoerd - naar de katholieke kerk was de hoeksteen van een “second pouvoir”, die een grote verantwoordelijkheid draagt voor het ontbreken van een minimale elite in 1960.
Ik wil terugkomen op de taal en de beelden die dit boek als het ware opengooien op geluiden, kleuren, geuren, regen, zon, aarde en zee zodat de inhoud ervan de meerwaarde biedt van een tocht door het evenaarswoud heen of van het plotseling aanschouwen van de bloeduitstorting van de Congo rivier in de Atlantische Oceaan. In dit tropisch scenario komen alleen de autochtone verhalen eindelijk tot hun existentieel recht. Daarom is dit boek terzelvertijd melancholisch en picaresk. De rubbersaga in de Vrijstaat werd alom beschreven. Overdrijvingen zijn legio. De auteur houdt zich aan een numeriek scenario (no rubber,no pay) “an und fur Sich”, waarin de beruchte “chicotte” en de uitvinding (de opblaasbare rubberband) van John Boyd Dunlop de “ghostwriters” waren van Joseph Conrad’s befaamde “Heart of Darkness”. Van Reybroeck blijft hier en elders (o.m.de Genocide in Ruanda, het onaafhankelijkheid fiasco) een soms curieuze afstandelijkheid behouden die regelmatig onderbroken wordt door een poetishe opklaring, een regenstorm die de deur op een kier zet naar een potentiele verzoening, waarin de natuur vrij spel krijgt.
Belgie mist elke historische beschouwing, wellicht omdat het nooit een Staat was zoals Nederland of Zweden bijvoorbeeld. Er waren wel Staatslieden, maar de geschiedenis blijft vastzitten in het stedelijke, het onmiddelijke. Congo is misschien het eerste boek dat zich waagt aan een historisch,episch en etnografish verhaal waarin Belgie de hoofdspeler was. Er bestaat geen onschuldige kolonisatie. Leopold II was niet slechter dan Cecil Rhodes, hij was noch demonisch, noch geniaal. Hij was een intelligent opportunist die de goede kaart wist te spelen. Dit boek geeft ons een deel van onze geschiedenis terug. Dat deze recuperatie het daglicht zag, is een heuse gebeurtenis. Wij zijn zo platgedrukt door wat doorgaat voor belgische politiek dat een boek van dit niveau ons er aan herinnerd dat er meer in Begie aanwezig is dan wat men nu opvoert. Een land- hoe verscheiden ook - mag niet leiden aan geheugenverlies. Het is verfrissend en opzienbarend dat Van Reybroeck ons aantoont dat het alom aanwezig Alzheimer in Belgie misschien op de valreep nog ombuigbaar wordt.
Onrechstsreeks wordt hier een pleidooi gehouden ten gunste van de collectieve herinnering. De geschiedenis die bij ons op een dieptepunt ligt moet kunnen, naar angelsaksish model, een coherent Gesamtvehaal voorstellen. Nationalistische mythologieen zijn uit den boze. Provincialistische mythes zijn eveneens te vewerpen. Pirenne en de Gouden Sporen horen bij elkaar. Beiden hebben een “narrative” opgelegd dat haaks staat op de hartkloppingen van de historie. Vooral in Europa moet men vermijden zogenaamde halfslachtige antecedenten te canoniseren. De Balkans zijn daar nog niet in geslaagd. Het valt te hopen dat wij niet op onze beurt verzeild geraken in het contra-geschiedenis syndroom.
Kongo toont ons de weg. Het boek is bijna een chirurgische ingreep die de druk op de hersenen wegneemt en dat soms afstandelijk, soms van dichtbij, van mens tot mens, aantoont hoe een verhaal , niettegenstaande de tragiek, een loutering aanbiedt, op voorwaarde dat het wordt gevoerd onder wat Harry Mullisch beschreef als de ontdekking van de hemel.
No comments:
Post a Comment